[p. 85]

Kroniek der poëzie

Bilderdijk
Een groote figuur

DE Bilderdijk-herdenking in deze dagen moge ook in deze kroniek, die immers niet uitsluitend aan actualiteiten gewijd behoeft te zijn, aanleiding zijn om de vraag te stellen, wat de beteekenis van deze groote figuur is geweest? In het algemeen heb ik die beteekenis, zooals ik haar zie, al met die twee woorden ‘groote figuur’ omschreven. Hoe gaarne had ik gezegd ‘groote dichter’ - maar dit wil mij niet afgaan. Het oordeel van de Nieuwe Gidsers in het algemeen12 en van Verwey in het bijzonder, dat Bilderdijk ten slotte veel meer rhetor dan dichter was, lijkt mij nog steeds van kracht, hoe gaarne ik het anders zou willen vinden. Deze meening echter belijd ik als het ware tegen mijn zin en zij tast mijn bewondering voor Bilderdijk's gestalte niet aan, hetgeen bij velen van diens tegenstanders niet het geval is geweest. Wanneer men de prachtige studie, even uitvoerig als incisief, leest, die onze groote Huet aan Bilderdijk heeft gewijd, kan men, hoezeer men alles, wat Huet aanvoert als juist moet erkennen, toch niet aan het gevoel ontkomen, dat Bilderdijk onrecht wordt aangedaan, niet om wat er wel, maar om wat er niet in staat. Huet was, met al zijn fijnheid, toch ook weer te nuchter voor de waardeering van een ‘heart of controversy’ als Bilderdijk, juist ten aanzien van diens ondeugden - ik bedoel natuurlijk niet, dat die op zichzelf waardeering verdienden, maar wel begrijpen, hoezeer onmisbaar of juister voorwaarde van zijn groote eigenschappen die waren. Hoe jammer, heb ik wel eens gedacht, dat Gide geen Hollandsch kent. Hoe zou de figuur als Bilderdijk dezen oorspronkelijken geest en onvervaarden criticus, die zelf ook uit een Protestantsch milieu stamt, boeien. Gide citeert ergens met instemming het woord van Baudelaire, dat ieder mensch tegelijk een engel en een demon in zich draagt en teekent bij dit ‘tegelijk’ aan: ‘Heel het belang van deze uitspraak ligt daarin.’ Hij had ter staving van die uitspraak weinig betere voorbeelden dan Bilderdijk kunnen vinden.

 

* * *

 

De heer August Heyting is al jaren lang de soms wat zonderlinge, maar onvermoeide, als zoodanig sympathieke paladijn van Bilderdijk's schim geweest. Vijf en twintig jaar geleden gaf hij een bloemlezing uit13, in 1908 een studie, voornamelijk over de critici van den dichter in den loop der tijden14, en nu weer het eerste deel van een studie in den ietwat bevreemdenden vorm van een polemiek tegen Verwey15, waarin, naast veel aanvechtbaars, ook treffends staat als deze uitnemende definitie van den dichter: ‘de merkwaardige figuur van den onverzoenliken roundhead en den feodalen cavalier ineen gesmeed.’ (pag. 120). Wij willen in de gepaste feeststemming van het oogenblik critiek terzijde laten en alleen dankbaar zijn voor wat de heer Heyting voor de nagedachtenis van Bilderdijk heeft gedaan.

Die nagedachtenis immers had verdediging noodig en was die waardig. Want Bilderdijk is ontegenzeggelijk een der boeiendste figuren uit onze letterkunde (of moet ik zeggen: geschiedenis?) geweest. Dat kwam, omdat hij een groot mensch is geweest.

Als geschiedkundige, als linguist ken ik Bilderdijk niet en, al kende ik hem wel, dan zou ik toch niet voldoende onderlegd zijn om met gezag over zijn verdiensten op die gebieden te kunnen spreken. Als dichter natuurlijk wel, al durf ik mij niet te vleien, één tiende van zijn omvangrijke productie als zoodanig te hebben gelezen en ik geloof, tot mijn schande, dat ik deze lacune niet voldoende betreur. Toch is het als dichter in de allereerste plaats, dat Bilderdijk bij zijn tijdgenooten en daarna beroemd is geworden, zoo beroemd, dat hij lang, en hij alleen, als onze dichter bij uitstek, naast Vondel, heeft gegolden. Een dichter is Bilderdijk, niettegenstaande de matelooze stroomen rhetoriek, die hij heeft uitgestort, ook zeker geweest. Alleen een dichter schrijft, om met een enkel zeer kort voorbeeld te volstaan, regels als deze:

 
Hoe bruist het in die kolken!
 
Hoe zwirrelt kil en vloed!
 
Hoe trekken lucht en wolken
 
Dit schouwspel tegemoet!

Toch zal men, ook voor zijn allerbeste gedichten, zooals bijv. Italiaansch meesterschrift (dat

[p. 86]

Verwey ook in zijn ‘Honderd beste Nederlandsche gedichten’ heeft opgenomen) als men naar een epitheton zoekt, eerder het woord ‘fraai’ dan het woord ‘schoon’ in zich voelen opkomen. Dat wil zeggen, dat in die gedichten meer een rhetoriek zich tot poëzie bezielt - een hoogst eigenaardig procédé van den dichterlijken geest, waarin ik niet uitvoeriger wil treden - dan dat zij zonder eenig voorbehoud poëzie, en niets anders, kunnen worden genoemd.

Maar de mensch Bilderdijk. Als men dien eenmaal heeft leeren kennen, voorzoover dat uit bescheiden mogelijk is, en men is voor zulke gestalten ontvankelijk, dan oefent deze een onvergankelijke aantrekking uit. Onder dit woord moet men niet iets als bekoring verstaan. Daarvoor was Bilderdijk te ruig, te onharmonisch, te zeer in zich zelf verscheurd, vol tegenstrijdigheden en afstootende eigenschappen. Maar hij was een groot en fel-levend mensch, iets wat men tegenwoordig, nu zij er in feite steeds minder en in naam steeds meer zijn, een vitalist zou noemen. Deze fanatieke Hollander had niets van onze grootste nationale zonde: het liberalisme (ik bedoel dit woord natuurlijk niet politiek). Hij was onbillijk, slecht, zijn daden waren al te dikwijls in tegenspraak met zijn woorden en overtuigingen, hij was misschien zelfs wel vaak laf. Maar tevens was hij een scherpziend richter van zijn tijd, een brandend religieus gemoed, een hartstochtelijk minnaar. Juist die voortdurende innerlijke botsingen van stroom en tegenstroom maken zijn figuur zoo onbegrijpelijk, en dus onaanvaardbaar, voor de overal, en in het bijzonder in dit land, zoo overvelen, die niet kunnen begrijpen, dat men tegelijk heldhaftig en zwak, godsdienstig en zondig, en toch niet hypocriet kan zijn. Tenminste als men een groot mensch is.

Bilderdijk, de vurige bestrijder van zijn tijd, was ten slotte ook in hooge mate een kind van dien tijd. Het kan ook niet anders. Men kan niet iets werkelijk bestrijden zonder het in beginsel te begrijpen, d.w.z. het óók in zich te hebben. Hij was, om het anders te zeggen, reactionair, maar niet conservatief. Altijd, in tijden van gisting - en het zijn vaak de boeiendste persoonlijkheden - zijn er naast de versufte voorstanders van het oude en de leeghoofdige voorvechters van het nieuwe, menschen, die het oude verdedigen op de wijze van het nieuwe. Bilderdijk heeft het classicisme gevolgd en verdedigd op de wijze van het nieuwe. Bilderdijk heeft het classicisme gevolgd en verdedigd op de wijze der romantiek. Zoodoende kon en kan hij de bewondering trekken van allen, die meenen, dat laagheid en onbewogenheid de grootste zonden van dit aardsch bestaan zijn.

J.C. BLOEM

12Met waardeering valt evenwel te erkennen, dat Kloos reeds jaren geleden van een veranderde houding tegenover den dichter heeft blijk gegeven door het publiceeren (bij de Wereld-Bibliotheek) van een bloemlezing met uitvoerige inleiding.
13Amsterdam, P.N. van Kampen & Zn. 1906.
14's Gravenhage, Martinus Nijhoff. 1908.
15Den Haag, Electrische Drukkerij ‘Luctor et Emergo’. 1931.