[p. 42]

In Memoriam Just Havelaar

ER zijn oogenblikken in de geschiedenis der cultuur, waarop plotseling een Godsgericht ingrijpt in de naarstige oordeelvorming, waaraan de menschen altijd weven.

Iedere Reputatie is onderhevig, nadat zij Haar kortes, zoete stonde van gevierdheid heeft genoten, aan een eindeloos proces van afschuring. De golven van de publieke opinie brokkelen waardeeringen en bewonderingen af, die dezelfde publieke opinie heeft opgebouwd. Zeer enkele Reputaties blijken van graniet. De meesten verdwijnen zooals ze gekomen zijn. Reeds was het ontbindingsproces der openbare waardeering, waar ieder letterkundige tegen zijn vijftigste jaar aan wordt blootgesteld, ook ten opzichte van Havelaar aan den gang, - toen er twee feiten geschiedden, die ons ontstelden: de kritiek van Bloem, en, ... kort daarna: Havelaars dood.

In die twee feiten, afzonderlijk en in samenhang beschouwd, lag een vermaan tot bezinning over een zoo door de volksgunst heen en weer geslingerde renommée. Dat Bloem zijn ponjaard dreef in Havelaar's hart, het getuigt voor Havelaar's invloed en beteekenis. Alleen een leider, aanvoerder van een sterke, hem geest verwante groep wettigt den strijd en den smaad van zulk een aanval. En nu is Havelaar ineengezonken, met een bloedende wonde, hij, de zachte, de beminnelijke, de geestdriftige, hij is geveld, in een overval, die zijn verzwakkende krachten niet meer konden pareeren. Er is opeens groot leed gekomen om deze immer moed scheppende en idealizeerende gestalte, - hij is geworden en zal aldus blijven voortleven in de herinnering van zijn volk: de martelaar der Miskenning.

 

* * *

 

Indien men aan den schrijver van dit ‘In Memoriam’, die nimmer een geestverwant noch een hartstochtelijk bewonderaar van Havelaar geweest is, zou hebben gevraagd de rozen eener troostende vergoelijking, die wij den dooden als een aalmoes gunnen, te strooien over zijn graf, dan zou hij zonder bedenken hebben geweigerd. - Maar deze tragische dood schept eene verantwoordelijkheid van eerherstel. Wij moeten niet rouwen, maar boete doen, aan Havelaar's graf. Boete doen voor de oppervlakkigheid onzer oordeelvellingen, die al te vaak de vorming van nieuwe opinies ten doel hebben, en al te zelden zich rekenschap geven van de historische noodzakelijkheid van bepaalde, veel omstreden figuren, in de leiding en voor de formuleering van bepaalde inzichten in een bepaalden tijd. Er is een regelmatige terugkeer van dezelfde motieven in de geschiedenis der literatuur. - De verguizing van Havelaar loopt evenwijdig met de verguizing, die dertig jaar geleden van Eeden heeft ondergaan. Thans is de veel-gehekelde van Eeden op zijn zeventigste jaar opgenomen in het Pantheon der Nederlandsche cultuurwaardeering, wordt zijn persoonlijkheid als een onmisbaar element in de beweging van '80 erkend, en onderteekenen zij, die hem eenmaal ‘een vosje, een zwijntje, een griezeligen moeraskikker’ scholden, de rondzendbrief, waarin tot zijne huldiging wordt aangespoord.

Maar Havelaar is, door een Hoogere Beschikking, gespaard voor de vereering zijner grijze haren, - hij krampte samen in pijn, en zijn jonge, veerkrachtige en vurige persoonlijkheid verstilde opeens, in den Dood.

 

* * *

 

De beteekenis van Havelaar valt zeer duidelijk samen met de ontwikkeling onzer letterkundige en kritische waardeeringen van de laatste vijf en twintig jaar. Het letterkundig besef ontwikkelt zich niet plotseling van de gedétailleerde beschrijving van het gewaarwordingsleven tot de pijnlijke rechtstreekschheid die de literatuur der jongeren van tegenwoordig te aanschouwen geeft, - het kritisch besef ontwikkelt zich niet plotseling van de lyrische exclamatie en de psychologische ontleding, naar het onderzoek der mogelijkheid van een kunstwetenschap, dat een wijsgeerige scholing vereischt, die Havelaar miste. - Tusschen de kunst van van Deyssel en die van Marsman, tusschen de kritiek van van Deyssel en de huidige bemoeienis eener school van jonge kriticistische filosofen met de literaire kritiek, is een persoonlijkheid als Havelaar onmisbaar. - Hij heeft den eisch gesteld van eene andere dan impressionistische kritiek. Hij is, op zijne wijze de dienstknecht geweest eener cultuurnoodzakelijkheid. De verwondering gaat aan de probleemstelling vooraf, - Havelaar heeft ons uit de stelligheid der positivistische opvattingen, die achteraf heur stelligheid verliezen voor het kritisch gericht, in het land der verwondering binnengeleid. Hij bereikte nimmer de nieuwe stelligheid, die wij van noode hebben, bij onze moderne verklaring der cultuurverschijnselen, hij bleef vaag, zelfs in den opbouw zijner essays, hij bleef druk en heesch en vertoonde een veelheid van woorden, die de krampachtigheid van zijn denken verried.

Maar hij is nimmer tevreden geweest en van zichzelf verzadigd. Hij vertegenwoordigde het zoeken en tasten naar nieuwe zekerheden van heel onze intellectueele en half-intellectueele burgerij, die geenerlei systematisch houvast vond na Bolland's dood.

 

* * *

 

Hij wàs er, - bij gebreke van een leider, met hechter scholing dan hij bezat, vervulde hij de functie, die te vervullen kwam. Hij heeft, door het telkens in zijn werken doorbrekend anti-dogmatisch inzicht, de scharen, die altijd leiding vragen, tegen gevaarlijke sectarismen en zwoele levensleeren behoed. De menigte der beschaafde lezers van Nederland gunde hem den tijd niet voor die wijsgeerige verdieping, waartoe hij ongetwijfeld op rijperen leeftijd zou zijn gekomen. Hij, Havelaar, heeft moeten teren op de in hooge mate in hem levende oorspronkelijkheid. Hij is er aan te gronde gegaan. Maar hij heeft die oorspronkelijkheid, dat wil zeggen heel zijn levende, liefhebbende, hartstochtelijke persoon gelegd op de offertafel der openbare cultuurbehoefte. - Wie Havelaar's beteekenis in de cultuurgeschiedenis van het Nederland der twintigste eeuw verkleint, hij spuwt in een bron, waaruit wij allen hebben gedronken.

P.H. RITTER Jr.