Fransche letteren

Pierre Louys, Psyché, suivi de La Fin de Psyché par Claude Farrère, Paris, Albin Michel, 1927.

DE laatste, en onafgewerkte roman van Pierre Louys, Psyché, is verschenen. De dienst dien hij eens Jean de Tinan bewees, den nooit vervangen Tinan, zoo jong gestorven en in wiens werk de heele jeugd van heel een tijdvak - een zoo sympathiek tijdvak! - zoo levend is gebleven, deze dienst wordt Louys op zijn beurt door den heer Farrère bewezen. Maar de omstandigheden zijn niet dezelfde. Tinan stierf in volle productie, tot het laatste toe werkend aan zijn Aimienne zonder dat hem vergund werd het te voltooien. Louys heeft Psyché naar het schijnt voltooid en tienmaal zelf kunnen uitgeven. Het derde en laatste deel is niet onder zijn papieren teruggevonden, en toch had hij den heer Farrère, die ze zich nog zeer precies herinnert, de slothoofdstukken van den roman voorgelezen. Kan hij ze later niet hebben vernietigd? De heer Thierry Sandre, langen tijd zijn secretaris, vermeent dat het boek van te intiemen aard was om gepubliceerd te worden. Louys zelf heeft aan den heer Farrère verklaard dat het te zeer dateerde. Maar de heer Farrère heeft zich met deze redenen niet tevreden gesteld en het werk bekend gemaakt met een door hemzelf naverteld slot. Gelukkig dat zijn herinneringen hem niet zóó precies voorkwamen dat zij hem deden beproeven het ontbrekende deel uit 't hoofd te citeeren. De vereering die hij den meester toedroeg - iedereen weet dat de heer Farrère Louys zijn meester noemt, zooals iedereen weet dat de heer Farrère twee genieën heeft gekend: Louys en Loti, zijn anderen meester - die vereering had hem leelijker parten kunnen spelen. Hij heeft sedert lang verklaard dat Psyché het levenswerk van den overledene vertegenwoordigde; dat Louys er - men weet niet goed: zes of twaalf jaar, aan had gearbeid; dat hij, Farrère, hem zelfs voorgesteld had eraan mee te werken en dat de meester had geantwoord: ‘Neen, waarde vriend, wij beiden zullen nog wel eens samenwerken, maar niet hièraan’. Louys was een beminnelijk, zich nimmer op den voorgrond dringend en uiterst hoffelijk mensch, naar het getuigenis van een ieder die hem van nabij gekend heeft.

Het is des te pijnlijker, gegeven de sympathieke figuur van den schrijver, wanneer men, na lezing van dezen roman dien hij zelf nooit heeft willen uitgeven, erkennen moet dat hij er wellicht een beteren kijk op had dan zijn vereerder, de heer Farrère. Het levenswerk van een groot schrijver is altijd een zeer précair ding; het is òf een

[p. 279]

monument, of een ontgoocheling. Psyché lijkt helaas! zeer veel op het laatste. Het is het gegeven van Aphrodite hervat: de groote liefde die haar bevrediging nauwelijks overleeft; maar wat in Aphrodite een grootsch en wreed karakter had, is hier verbleekt tot iets treurigs en algemeens. Wij spreken nu over den inhoud. De stijl is, als altijd bij Louys, onberispelijk; de taal van de grootste zuiverheid. De soberheid van zijn syntaxis is er een die, oppervlakkig beschouwd, aan armoede zou kunnen doen denken; in de meest lyrische passage's, bij het grootste élan en als de taal bloemrijk wordt, blijft een koel-nuch-tere smaak het geheel domineeren; zoozeer dat wanneer hij, bij den tweestrijd van zijn heldin, schrijft: Une guerre civile éclatait dans sa blanche cité intime, men even opschrikt en de phrase overleest. Maar de inhoud is niet rijk genoeg voor den keurigen vorm; Psyché en Aimery staan dichter bij den schrijver misschien dan Chrysis en Demetrios, zij kunnen de vergelijking met deze twee geen oogenblik doorstaan. Psyché is het gegeven van Aphrodite overgebracht in onzen tijd, en soms onwaarschijnlijker geworden, dikwijls banaler.

Als Demetrios de vrouw die hij begeerd heeft versmaadt omdat zij in den droom de zijne is geweest, staat hij vóór ons als de Verbeelding zegevierend over het Vleesch. Als Aimery Jouvelle een week van geluk doorbrengt met mevrouw Psyché Vannetty op zijn kasteel in Bretagne, zijn wij getuigen van een bonne fortune, niet bewonderenswaardiger, goedbeschouwd, of bedroevender dan een ander. Het ontbrekende derde deel met het zeer litteraire sterven van Psyché aan het eind, bevat, zooals de heer Farrère het ons leert kennen, niets opvallend sterks of onverwachts; het zou zelfs m.i. verklaarbaar zijn indien Louys het vernietigd had om het anders te schrijven. Aimery bemint Psyché en Psyché maakt een tweestrijd door alvorens zich aan hem te geven, dat is het eerste deel; Aimery en Psyché beminnen elkaar, maar het einde dreigt, dat is het tweede; het einde komt, zooals het voorzien werd, dat is het derde. Zijn grootste intensiteit bereikt de roman in het tweede deel; Louys trouwens heeft erover gedacht dit boek La Semaine de Printemps te noemen. Had hij onder een dergelijken titel het enkele tweede deel, als novelle, gegeven, het had ons sterker getroffen, wellicht. Zooals het nu tot ons gekomen is beantwoordt Psyché niet aan wat men had kunnen verwachten; het is verre van een groot boek; het is een door Louys geschreven, een voortreffelijk geschreven, Fransche roman.

 

E. DU PERRON